Home » News » DRIE VRAGEN VOOR … Widukind De Ridder,

DRIE VRAGEN VOOR … Widukind De Ridder,

verantwoordelijke voor de uitvoering van het project FED-tWIN Belcowar in het CegeSoma/Rijksarchief l’État

Widukind, je bent in oktober 2022 bij het CegeSoma begonnen als verantwoordelijke voor de uitvoering van het project FED-tWIN Belcowar over de economische aspecten van de Koude Oorlog in België. Daarvoor werk je halftijds bij het CegeSoma/Rijksarchief en halftijds aan de KULeuven. Maar je hebt vroeger ook al voor het CegeSoma gewerkt ...Wat heb je intussen gedaan voor je deze betrekking kreeg?

Een parcours met heel wat etappes, van rugzakreizen in Engeland en Oost-Europa tot mijn eerste ervaringen met wetenschappelijke publicaties en in het onderwijs … Als ik er nu zo op terugkijk, zie ik wel een rode draad vanaf mijn master in de hedendaagse geschiedenis aan de VUB met een bijzondere belangstelling voor de naoorlogse politiek-economische geschiedenis. Ik was geïnteresseerd in de impact van de economie op de samenleving, maar ook in het verband tussen de staat en de economie, vooral in het kader van wat gemeenzaam de verzuiling van de Belgische samenleving wordt genoemd – de sociale structuur van de katholieke, liberale en socialistische zuil. 

Ik denk dat ik de smaak voor wetenschappelijk onderzoek te pakken kreeg toen ik werkte aan mijn thesis over het Belgische communistische partij. Peter Scholliers, de latere promotor van mijn doctoraal proefschrift, moedigde mij aan om die in een artikel samen te vatten dat ik indiende bij het Belgisch Tijdschrift voor Nieuwste Geschiedenis … dat nu door het CegeSoma uitgegeven wordt. Ik wou schrijven over een politieke partij die niet met een zuil verbonden was. Alain Meynen, de vroegere, betreurde archivist van het Dacob – de Nederlandstalige tegenhanger van het Centre des Archives du communisme en Belgique (CarCoB) – heeft mij altijd aangespoord om mijn onderzoek voort te zetten en de resultaten ervan te publiceren. Zo begon ik, onder andere, te publiceren over de politieke gedachte in de 19de eeuw, toen ik mijn doctoraal proefschrift voorbereidde over de invoering van sociale wetten in België in de jaren 1880, en, meer bepaald, over de loonsystemen in de textielindustrie in Gent en de glasindustrie in Charleroi.

E. Gerard, F. Muller, W. De Ridder en R. Van Doorslaer

Een avontuur van vier jaar dat me onwaarschijnlijk genoeg tot in New York bracht … in een onderzoekscentrum waaraan een verzamelaar alle archieven van de glasindustrie in Charleroi had verkocht! 

Na dat proefschrift en verschillende publicaties kreeg ik de kans om in het CegeSoma met Emmanuel Gerard en Françoise Muller samen te werken over de moord in augustus 1950 op de communistische leider Julien Lahaut. Daarna kon ik geschiedenis en politiek doceren aan het Vesalius College in Brussel en over interculturaliteit te werken in een NGO in Molenbeek, vooraleer ik opnieuw bij het CegeSoma terechtkwam in het kader van het project Belcowar.

Hoe belangrijk vind je het om enerzijds in de universitaire wereld actief te zijn en anderzijds in een federale wetenschappelijke instelling ?

Ik vind het erg interessant om in een federale tweetalige omgeving te werken. Dat biedt me de gelegenheid om met de onderzoekers van gedachten te wisselen over de verschillende aanpak van Franstaligen en Nederlandstaligen. Bovendien kan ik mijn studenten sensibiliseren voor de wereld van de archieven. Want terwijl er sinds de jaren 2000 veel archieffondsen in verband met de politieke economie voor onderzoek werden vrijgegeven, stel ik toch vast dat universitairen zich voor hun werkzaamheden almaar minder op die fondsen beroepen en dat mijn studenten die reflex verloren hebben. Deze herfst heb ik, bij voorbeeld, met mijn studenten een seminariesessie in het CegeSoma georganiseerd, zodat onze archivaris, Gertjan Desmet, hen de specificiteit van archieven kon toelichten. Ik hoop dat dit hen ertoe zal aanzetten om bij hun werk gebruik te maken van archieven.

Hoe zou jij het beroep van historicus in je droom zien evolueren?

Gelet op de huidige wereldwijde conflicten, denk ik dat we ons vooral meer moeten concentreren op de socio-economische en politieke aspecten om onze omgeving beter te kunnen analyseren, vanuit een kritisch, en niet louter moreel, standpunt. Die aspecten worden dikwijls als “dor en droog” ervaren, maar het is in mijn ogen van primordiaal belang om er onderzoeksprojecten aan te wijden die de samenleving en haar emancipatie kunnen dienen. Ik vind, bij voorbeeld, dat de Ontmoetingen Publieksgeschiedenis van het CegeSoma dat doel perfect beogen, door er niet voor terug te schrikken om een ruim publiek in contact te brengen met complexe onderwerpen en te zorgen voor een pertinente contextualisering.

Tot slot droom ik ervan dat er in onze discipline meer mensen met een immigratieachtergrond en ook meer vrouwen actief zouden zijn, In mijn vrije tijd ben ik betrokken bij de vzw ‘Archives des Afro-descendants de Belgique', die de immigrantengemeenschap tracht te sensibiliseren voor het verzamelen van – in de eerste plaats audiovisuele – archieven.

Dank je wel Widukind! En voor we afsluiten, heb je iets speciaals ontdekt bij het uitspitten van de archieven over de Koude Oorlog?

Toen ik de archieven van de ondernemingen in de Antwerpse haven raadpleegde, zag ik hoe de theoretische principes van het Marshallplan – een programma van de Verenigde Staten om te helpen bij de heropbouw van Europa – op het terrein vertaald werden. De bedrijfsleiders stuurden toen namelijk berichten naar Brussel waarin ze zich vragen stelden over de aanwezigheid van Amerikanen in hun onderneming … Het ging in feite om controleurs van de Verenigde Staten die erop moesten toezien dat de Belgen geen producten uitvoerden die de Oost-Europese landen konden gebruiken! Om die wat vervelende toestand op te lossen werd een typisch Belgisch compromis gevonden: voortaan moesten de controles vooraf aangekondigd worden en in aanwezigheid van officiële Belgische vertegenwoordigers worden uitgevoerd. Dat toont aan dat er rond 1950 een evenwicht gevonden moest worden tussen het veiligheidsbeleid, de economische belangen van het land en de mogelijke dreiging van industriële spionage.