Home » News » EHRI- Conny Kristel-fellowship voor Solange Manche

EHRI- Conny Kristel-fellowship voor Solange Manche

Solange Manche kreeg een Conny Kristel-fellowship van EHRI om januari in de collecties van het CegeSoma te werken. We hadden een kort interview over haar onderzoeksproject en haar bevindingen.

Zou u uzelf kort kunnen voorstellen?

Ik heb onlangs mijn proefschrift in de Franse hedendaagse filosofie afgerond aan de Universiteit van Cambridge, en momenteel ben ik docent aan de École Normale Supérieure in Parijs. In mijn proefschrift probeer ik uit te leggen op welke manier en in welke mate de financialisering van de economie het subject beïnvloedt, waar ik zowel het individu als het subject in filosofische zin onder versta. Als mensen het over financialisering hebben, hebben ze de neiging om de periode aan te duiden die begon rond het midden van de jaren zeventig en die wordt gekenmerkt door een verandering in het kapitalisme: vanaf dat moment werden de winsten niet langer primair voortgebracht uit de productie van goederen, maar werden ze steeds vaker in de financiële wereld gerealiseerd. Ik merkte dat deze periode samenviel met een verschuiving in de geschiedenis van het Franse denken. Terwijl het denken over ontologie en werkelijkheid door de spanningen in de Koude Oorlog en de schaduw van de Tweede Wereldoorlog opzij was gezet, zijn hedendaagse Franse filosofen opnieuw geïnteresseerd in het verband tussen wetenschap, antropologie en de economie. Het is deze nieuwe benadering, meer specifiek die van Catherine Malabou, Bernard Stiegler en Frédéric Lordon, die ik gebruik om te begrijpen hoe financiën de temporaliteiten van ons leven beïnvloeden.

Waar gaat uw onderzoek als EHRI-fellow over en waarom precies dit onderwerp?

Mijn promotieonderzoek lijkt misschien heel ver verwijderd van het werk dat ik nu als EHRI -fellow doe. Maar breder gezien gaat mijn onderzoek na hoe geschiedenis, politiek en economie de manier beïnvloeden waarop we over onszelf denken en hoe dat op zijn beurt de wereld waarin we leven vormgeeft. Met het voorbeeld dat ik eerder gaf, over de schaduw van de Tweede Wereldoorlog, refereer ik meer in het bijzonder aan de vergelijking die werd gemaakt tussen de grote verhalen waar filosofen om bekend stonden, en het totalitarisme. Dit veronderstelt dat het denken de geschiedenis drijft, terwijl ik denk dat het eerder andersom is. Met een achtergrond in literaire studies en beeldende kunst werd ik getroffen door de ingewikkelde geschiedenis van de Germaanse middeleeuwse schelmenfiguur Tijl Uilenspiegel en hoe de mythe over het hele politieke spectrum in België werd geïnstrumentaliseerd. In 1867 schreef Charles De Coster een roman waarin Tijl werd afgebeeld als een vrijheidsstrijder tegen de Spaanse overheersing. Terwijl de middeleeuwse Tijl een eerder subversieve schelm is die zowel communisten als liberalen aanspreekt, was het De Costers meer traditioneel heroïsche karakter dat paste bij het anti-Bourgondisme van verschillende nationaal-socialistische bewegingen in Vlaanderen. Wies Moens, medeoprichter van de fascistische beweging Verdinaso, schreef liedjes over de nar die werden gezongen door de paramilitaire groepen van Verdinaso. Op dezelfde manier werd Tijl gebruikt om te rekruteren voor de SS en verschijnt hij regelmatig in fascistische jeugdtijdschriften om het oorlogsmoreel op te krikken. In 1998 schreef Marnix Beyen een uitgebreide studie over Uilenspiegel. De meeste studies richten zich, net als die van Beyen, op de figuur in Vlaanderen. Ook al zijn de levendige culturele toe-eigeningen van Tijl in de eerste plaats Vlaams, er is ook reden om aan te nemen dat Uilenspiegel mogelijk een Nederlands naleven heeft gehad na de fusie van het Verdinaso met de Nederlandse Nationaal Socialistische Beweging (NSB) in 1940. Dit zou ook zijn hedendaagse heropleving kunnen verklaren in Nederlandse neofascistische jongerenorganisaties. Het is de geschiedenis van deze Belgisch-Nederlandse connectie die ik nu onderzoek als EHRI fellow, bij het CegeSoma in Brussel en het NIOD in Amsterdam. Naast deze specifieke transnationale connectie ben ik ook geïnteresseerd in hoe de toe-eigening van Tijl past in de herstructurering van de culturele productie na de bezetting. Dit is een onderwerp waar ik meer bekend mee ben in het geval van Nederland, maar mijn archiefonderzoek brengt al overeenkomsten aan het licht tussen Nederlandse en Vlaamse fascistische organisaties in termen van hun visie op de institutionalisering en controle van de artistieke productie.

Met welke bronnen en collecties heeft u al gewerkt?

Brochure van het toneelstuk Ulenspiegel
onder leiding van Renaat Grassin,
seizoen 1942-43. Ref. AA155 (DeVlag)

Tot nu toe heb ik de bibliotheek van het CegeSoma gebruikt, vooral voor tijdschriften en gecensureerde pers. Ik heb me verder geconcentreerd op propaganda en SS-rekrutering in de archieven van het VNV, DeVlag en het Verdinaso. Zonder een opleiding tot historicus te hebben gevolgd, ben ik nog steeds aan het uitzoeken hoe en waar materiaal wordt gearchiveerd. In dat opzicht was het van onschatbare waarde om met Dirk Luyten te hebben samengewerkt, en ik kijk ernaar uit om dit voorjaar terug te komen om nieuw materiaal te raadplegen.

 

Heeft u tot nu toe bijzondere vondsten gedaan?

Ik weet nog niet zeker of mijn bevindingen een belangrijke aanvulling zullen zijn op het werk van Marnix Beyen. Ik kan me voorstellen dat dit duidelijker zal worden in mijn vergelijkende benadering. Voordat ik naar Brussel kwam, hoopte ik echt een Tijl-toneelstuk tegen te komen dat door Beyen werd genoemd, maar dat hij niet had kunnen vinden. Dit zou gedetailleerdere vergelijkingen van de verschillende voorstellingen mogelijk hebben gemaakt. Ik kwam nog andere documenten tegen die mijn interesse wekten, met name een toespraak van Gentse arts en professor Frans Daels over de zogenaamde “Toulouse professoren”, een groep professoren uit Gent die naar Frankrijk vluchtten met de bedoeling een instituut op te richten van Belgische vluchtelingen aldaar. Deze plannen kwamen nooit van de grond toen Pétain aan de macht kwam. De meesten van hen keerden terug naar België, een terugkeer die Daels in zijn toespraak ten zeerste afkeurt. Ik ben opgegroeid in het zuidwesten van Frankrijk, maar had nog nooit gehoord van de rol die Toulouse voor België speelde in de Tweede Wereldoorlog. Ik kan me voorstellen dat een artikel van groot belang zou zijn voor mensen in die regio.